Artiest

Koko Taylor

  1. Artiestenchevron right
  2. Koko Taylor
Met de titel van "Koningin van de Chicago blues", droeg Koko Taylor bij aan de het behoud van de traditie van luidgestemde, stevige vrouwen die uit volle borst de geest oproepen van vroegere legendes als Bessie Smith, Ma Rainey, Big Mama Thornton, en Memphis Minnie. Taylor's ruwe, rauwe zang was het perfecte antwoord op de hoogmoedige electrificatie van de blues, en haar hit "Wang Dang Doodle" hielp ons ontdekken dat de mannelijke rol in de blues niet zo groot is als het lijkt.

Naar de stad

Koko werd geboren als Cora Walton op 28 september 1928, op een keuterboerderijtje in Memphis, TN. Haar moeder stierf in 1939, en zij en haar zusters groeiden op terwijl zij hun vader in het veld hielpen; ze kreeg de koosnaam "Koko" omdat ze dol op chocolade was. Koko leerde zingen in de plaatselijke Baptisten kerk, zij raakte geinspireerd door muziek op de radio, ze speelde thuis ook blues op zelfgemaakte instrumenten. In 1953 trouwde Koko met de vrachtwagenchauffeur Robert "Pops" Taylor en ging met hem naar Chicago om werk te zoeken. Ze vonden een huis aan de South Side, Pops een baan in het abattoir en Koko een als keukenmeid. De Taylors kwamen regelmatig in de levendige South Side blues clubs. Pops moedigde Koko aan om mee te doen met de bands. Haar manier van zingen was niet alleen die van de klassieke vrouwelijke Blues Shouters, maar ook van tijdgenoten als Muddy Waters and Howlin' Wolf, en daarmee bouwde ze al snel een naam op. In 1962, kwam Taylor de legendarische Chess Records muzikant Willie Dixon tegen en hij was zo onder de indruk van haar optreden dat hij haar onder zijn hoede nam. Hij produceerde haar eerste plaatje in 1963: "Honky Tonky," voor het kleine USA label, en regelde daarna een platencontract met Chess.

Op naar de top

Taylor's eerste plaat bij Chess kwam uit in 1964 en sloeg in als een bom met het Dixon-nummer: "Wang Dang Doodle," waarvan er meer dan een miljoen werden verkocht en op nummer vier van de R&B charts kwam. Het werd haar vaste herkenningsmelodie, en het was tevens de laatste Chess single die nog op de R&B Top Tien terechtkwam. De vraag naar Taylor's optredens werd huizenhoog, zelfs al was de verkoop van latere platen veel minder, en toen het bluespubliek van zwart naar wit begon te verschuiven, werd de relatief verse Taylor een van de eerste Chicago blues artiesten die aanhangers kregen in het noordelijke witte deel van de stad. Uiteindelijk waren zij en haar man in staat om hun banen vaarwel te zeggen, en werd hij haar manager. Ze bracgt ook een begeleidingsband bijelkaar: de Blues Machine. Met de uitkomst van twee albums: in 1969's "Koko Taylor" met daarop een aantal voorgaande singles, en in 1972 "Basic Soul" liveopnames van Koko. Deze platen bb verspreidden haar roem tot ver buiten Chicago. Toen ze in 1972 op het Ann Arbor Blues and Jazz Festival speelde, hielp het resulterende live album op Atlantic haar naar landelijke bekendheid.

De grote roem

In de jaren `70 kreeg Chess Records geldproblemen, en ging in 1975 failliet. Taylor ging in zee met het jonge label Alligator in Chicago, dat uitgroeide tot een van Amerika's blangrijkste blues labels. Taylor's eerste Alligatorplaat in 1975 was: "I Got What It Takes", een geslaagde poging doe haar een eerste Grammy nominatie opleverde. De volgende in 1978: "The Earthshaker", bevatte een paar liedjes die vaste prik in haar optredens werden: "I'm a Woman" en "Hey Bartender". Haar populariteit in het blues circuit bleef gewoon maar groeien ondanks de muzikale werdegang. En ze kreeg steeds meer prijzen. Ze werd tot koningin van de Blues benoemd en dat werd gevierd met het album: "Live in Chicago: An Audience With the Queen".

Pech onderweg

In 1988 zat het tegen. Koko brak haar schouder, sleutelbeen en enkele ribben in bij een vrachtwagenongeluk op toernee. Haar echtgenoot kreeg last van zijn hart, hoewel Pops wel bleef leven, was zijn gezondheid blijvend aangetast en hij stierf na enige maanden. Nadat ze opgelapt was, maakte ze een comeback op het jaarlijkse Chicago Blues Festival, en in 1990 maakte ze: "Jump for Joy", en een gastoptreden in de David Lynch film "Wild at Heart. "Daarop volgde in 1993: met de toepasselijke titel "Force of Nature", waarna ze zeven jaar lang op het platenfront niets van zich liet horen. In die tijd hertrouwde ze en was steeds op toernee, zo handhaafde ze haar status die ze bereikt had met haar werk in 1980; Queen of the Blues. In 2000, kwam ze eindelijk met een nieuw album: "Royal Blue", daarop was een overvloedige hoeveelheid gasten te horen: B.B. King, Kenny Wayne Shepherd, Johnnie Johnson, en Keb' Mo'. Gezondheidproblemen dwongen haar weer tot een rustige periode voordat ze terugkwam met: "Old School" in 2007. Koko Taylor stierf in Chicago in juni 2009 na complicaties bij een operatie. Ze was 80 jaar oud.